zaterdag 21 december 2013

3. HRM: Naar een rechtvaardige Inkomensverdeling

Een objectief beloningsbeleid


Een belangrijk onderdeel van het personeelsmanagement in een bedrijf is het beloningsbeleid. Als het gaat om doelstellingen op dit terrein dan is een eerlijke en rechtvaardige verdeling van salarissen over de verschillende functies gewenst.
Bij de wederopbouw in Nederland na de 2e Wereldoorlog is gekozen voor een algemene systematiek van functieclassificatie met als doel een algemene en objectieve beloning. Bedrijfsfuncties werden beschreven en geanalyseerd en vervolgens ingeschaald. Daarbij werden een standaard systematiek gekozen zoals Genormaliseerde Methode (GM) en Uitgebreide Genormaliseerde Methode(UGM) volgens normen als NEN 2000. Grote ondernemingen als Philips, NS en Shell hadden hun eigen methoden maar met vergelijkbare gezichtspunten. Grote adviesbureaus zoals Hay , McKinsey en werkgeversverenigingen hadden ook hun methoden zoals ORBA, IFA, ISF/SAO, USB en ZFWS .
Iedere functie werd vergeleken en beoordeelt op zwaarte en kreeg een score per gezichtspunt. Gecombineerd met weegfactoren leidde dat tot een totaalscore. Deze functieaspecten zijn:
1. Zelfstandigheid
2. Complexiteit van de werkzaamheden
3. Kennis en vaardigheden
4. Impact van de werkzaamheden (afbreukrisico)
5. Leidinggeven
6. Zakelijke interactie/Communicatie
7. Bezwarende werkomstandigheden
8. Speciale vaardigheden/vereisten

Deze manier maakt het mogelijk alle functies van hoog tot laag maar ook bedrijfstak breed met elkaar te vergelijken. Zelfs directiefuncties kunnen meegenomen worden als is dat vaak niet gebeurd. Deze aanpak heeft een einde gemaakt aan de eerder gebruikelijke willekeur.
In de afgelopen vijftig tot zestig jaar is functieclassificatie in alle branches toegepast tot aan het hoogste managementniveau. Die bleven liever buiten schot om zo vrije speelruimte voor zichzelf te creëren. Directies schakelen wel nog steeds adviesbureau Hay in om hun vergoeding te laten toetsen met meestal als gevolg dat het weer omhoog kan.


De tweede belangrijke stap is een inkomensbegrenzing. Zo heeft prof. Jan Tinbergen al in de jaren 70 van de vorige eeuw vele wetenschappelijke onderzoeken gepubliceerd die moesten leiden tot een vaste inkomensfactor in bedrijven van 4 à 5. Het verschil tussen hoogste en laagste salaris in een onderneming mag niet meer bedragen. Dat het niet alleen een theorie is maar zich ook in de praktijk heeft bewezen blijkt uit het voorbeeld van de Mondragon, een werknemerscoöperatie in Spanje. Daar wordt deze inkomensfactor toegepast. Zie http://solidaire-economie.blogspot.nl/2013/12/mondragon-een-succesvolle.html
Tinbergen heeft aangetoond dat dit de beste resultaten oplevert voor bedrijven. Voor de samenleving als geheel zou een factor 7 het beste zijn. Dit wordt ook wel de Tinbergennorm genoemd. Hij wordt ook wel de grondlegger van de econometrie genoemd, en was oprichter van het Centraal Plan bureau (CPB) en is de enige Nederlandse econoom die ooit de Nobelprijs voor de economie kreeg. In november van dit jaar is in Zwitserland een referendum gehouden om een inkomensfactor 12 in te voeren. Helaas is het referendum verworpen door druk vanuit de regering en bedrijfsleven.

Inkomensongelijkheid en Welzijn


Recent hebben de Engelse onderzoekers en hoogleraren Wilkinson & Pickett een wereldwijd meerjarig onderzoek afgerond naar inkomensongelijkheid en de maatschappelijke gevolgen daarvan.
Zij vergeleken twintig verschillende landen en ook diverse Staten van de VS.
De uitkomst is verrassend eenvoudig, maar tegelijkertijd schokkend: er bestaat een nauwe correlatie of sterk verband tussen enerzijds de inkomensongelijkheid in een land en anderzijds een groot aantal sociaal maatschappelijke factoren zoals misdaad, gezondheid, onderwijs en zelfmoord. Met als belangrijkste conclusie: “Hoe kleiner de inkomensongelijkheid hoe beter al deze cijfers uitvallen”!
Gek genoeg vind je een dergelijk verband niet wanneer je naar indicatoren zoekt voor de rijkdom van een land (bruto nationaal product (BNP)/hoofd van de bevolking of gemiddeld inkomen in een land). Het is dus geen kwestie van welvaart of genoeg geld hebben om al deze maatschappelijke problemen aan te pakken.
De diehards onder de statistici zullen zich meteen afvragen of deze correlaties ook werkelijk significant zijn. Het antwoord luidt ja en de cijfers staan ook in het boek. De volgende vraag is of er dan ook een werkelijk causaal verband bestaat. Dat is veel moeilijker te bewijzen al doen de auteurs een poging. Er is pas sprake van een causaal verband als er een tijdsvolgorde is. Een stukje bewijs komt uit het gegeven dat 5 jaar na het instorten van het communisme in Rusland de inkomensongelijkheid sterk is gestegen en als gevolg daarvan daalde de gemiddelde levensverwachting. Ja, is dus sprake van een tijdsvolgorde. Het moeilijkste deel om te bewijzen dat er een causaal verband is om alle andere mogelijke factoren uit te schakelen, die van invloed kunnen zijn. Dat is complex en zou nog jaren van onderzoek vergen.

De interessante vraag die opdoemt is of ongelijkheid in welvaart, onderwijs en/of macht ook een dergelijk sterk verband oplevert als inkomensongelijkheid m.b.t. deze sociaal-maatschappelijke factoren. Dat is iets voor later onderzoek stellen de auteurs.
Daar hoeven politici echter niet op te wachten. Wil men de sociaal-maatschappelijke problemen van armoede, overgewicht, zelfmoord, criminaliteit, babysterfte, lage levensverwachting, werkeloosheid, percentage tienermoeders en zelfs schooluitval en lage schoolprestaties aanpakken dan hoeft men hiervoor slechts één instrument te gebruiken: het beperken van de inkomensongelijkheid!
Bedenk eens wat voor hoge maatschappelijke kosten (en inzet van mensen) hiermee gemoeid zijn, om al deze afzonderlijke problemen (deskundig) aan te pakken, zonder dat dit feitelijk een heel goed resultaat oplevert. Het is als het dweilen met de kraan open. Het kan dus anders!

Op basis van de resultaten van het onderzoek van Wilkinson & Pickett is in Canada (in 2013) The Wagemark Foundation opgericht waar bedrijven of organisaties een keurmerk (certificaat) kunnen verkrijgen. Voorwaarde is wel dat op basis van een accountantscontrole blijkt dat het verschil tussen het hoogste en laagste salaris binnen de organisatie maximaal een factor 8 bedraagt. Inmiddels zijn er zo'n dertig bedrijven gecertificeerd warvan de meeste in Canada , de VS en Denemarken. In Nederland zullen er zeker ook bedrijven zijn in de categorie Social Enterprises die hieraan willen voldoen en zich ook gaan aanmelden.
    

Het verkleinen van de inkomensongelijkheid kan op velerlei verschillende manieren via bv progressieve belastingheffingen of inkomensafhankelijke regelingen voor zorg en onderwijs.
De meest effectieve manier is echter om behalve een basisinkomen of minimuminkomen ook een maximuminkomen in te voeren. Natuurlijk geldt dat niet alleen voor de overheidssector zoals bv. de Balkenendenorm, maar ook voor het bedrijfsleven en zelfs voor de vrije beroepen. Dit heb ik ook in mijn boekje “Trias Politica Ethica” uit 2006 al bepleit.


Het beperken van de inkomensongelijkheid is dus geen voorstel van een linkse politieke partij maar een wetenschappelijk feit en alle politici zouden dit ongeacht hun voorkeur moeten nastreven, als ze het werkelijk goed voor hebben met de samenleving! Hier ligt een effectief medicijn voor maatschappelijk welzijn !

Zie ook de publicaties van Jan Tinbergen vanaf 1970 over dit onderwerp:
•1970. "A Positive and a Normative Theory of Income Distribution," Review of Income and Wealth, Blackwell Publishing, vol. 16(3), pages 221-34, September.
•1975: Income distribution
•1977. "How to reduce the incomes of the two labour elites?," European Economic Review, Elsevier, vol. 10(2), pages 115-124.
•1980. "Two Approaches to Quantify the Concept of Equitable Income Distribution," Kyklos, Blackwell Publishing, vol. 33(1), pages 3–15.
•1981. "Income inequality. Trends and international comparisons”, Lexington, Mass.: D. C. Heath and Company, 1979; 191 pp.," Journal of Comparative Economics, Elsevier, vol. 5(3), pages 322-325, September.
•1983. Jan Tinbergen & Eckard Wegner, "Zu einem makroökonomischen Modell der Einkommensbildung", Swiss Journal of Economics and Statistics (SJES), Swiss Society of Economics and Statistics (SSES), vol. 119(I), pages 69–78, March.
•1984: Paul Batenburg & Jan Tinbergen. "Income distribution: A correction and a generalization," Review of World Economics (Weltwirtschaftliches Archiv), Springer, vol. 120(2), pages 361-365, June.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten